-
1 travers
travers [traaver]〈m.〉2 foutje ⇒ vreemd trekje, zwakheid♦voorbeelden:vent de travers • zijwind, dwarswind〈 scheepvaart〉 par le travers, en travers • dwarsscheeps, op de flank¶ à travers, au travers de • (dwars) door, doorheen, middendoor, tussendoorà travers les âges • door de eeuwen heen, in de loop der tijdenjuger à travers les préjugés de sa classe • vanuit de vooroordelen van zijn klasse beoordelenpasser à travers, au travers • ontsnappende travers • scheef, schuin, verkeerdavoir l'esprit de travers • een verwrongen geest hebbenaller de travers • mislukkenavaler de travers • zich verslikkenprendre qc. de travers • iets verkeerd opnemenraisonner de travers • krom redenerenregarder qn. de travers • iemand boos aankijkenen travers • dwars (over), overdwarsse mettre, se jeter en travers de • dwarsbomen→ tortm1) flank, zijkant2) foutje -
2 avoir l'esprit de travers
avoir l'esprit de traversDictionnaire français-néerlandais > avoir l'esprit de travers
-
3 tordu
tordu [torduu]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 krom ⇒ scheef, verwrongen♦voorbeelden:1 avoir l'esprit tordu • een verwrongen, zieke geest hebbenun tordu • iemand die scheef in elkaar zitadj1) krom, scheef2) geschift -
4 avoir l'esprit tordu
avoir l'esprit tordueen verwrongen, zieke geest hebben
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский